NRC gaat de standpunten van de grote partijen langs en concludeert, net als ik deze week, dat NSC en VVD op landbouw niet ver uit elkaar liggen. De partij van Pieter Omtzigt wil weliswaar een vergunningstop op ‘megastallen’ en het VVD-programma heeft meer te zeggen over dierwaardigheid, maar beide partijen pleiten voor een (melk)veehouderij die in balans is met de leefomgeving.
Dat betekent grondgebondenheid. NRC vat dat strikt samen als:
Boeren moeten zelf het voer voor hun dieren kunnen telen, en zelf de mest uitrijden over hun land.
In de praktijk wordt het begrip ruimer opgevat. Als koeien op eigen land grazen en het mest uit de stal bij akkerbouwers en tuinders in de omgeving kan worden afgezet, die nog een beetje krachtvoer leveren (zoals granen en bietenpulp), kan een bedrijf in een klein land als Nederland best ‘grondgebonden’ worden genoemd. Sinds 2016 zijn melkveehouders die willen uitbreiden wel verplicht om land bij te kopen.
‘Zo krijg je een balans tussen bedrijf en milieu,’ zegt Thom van Campen, de VVD-woordvoerder voor landbouw in de Tweede Kamer. Veehouderijen worden meer regionaal en zelfvoorzienend met minder transport. De import van soja uit Zuid-Amerika, waarvoor het regenwoud en de savanne worden opgeofferd, kan dan flink worden teruggeschroefd.
De VVD pleit alleen voor grondgebonden melkveehouderij. NSC vindt dat ook andere veesectoren ‘meer grondgebonden en circulair’ moeten worden:
Voor intensieve varkens-, geiten-, kalver- en kippenhouderij zal minder ruimte zijn, vanwege de grootschalige import van veevoer en afvoer van mest.
Wel of geen intensieve veehouderij?
Het viel NRC op dat het conceptprogramma van de VVD nog ruimte liet voor intensieve veehouderij. Dankzij een amendement vanuit Liberaal Groen is die verwijzing geschrapt. (Klik hier voor een overzicht van de wijzigingen die Liberaal Groen in het verkiezingsprogramma wist te bewerkstelligen voor dieren, landbouw en voedsel.)
In onze inbreng op het programma vooraf had Liberaal Groen als voorwaarde voor intensieve veehouderij gesteld dat klimaat en natuur maximaal moeten worden ontzien. Dat is ook het argument dat Van Campen tegen NRC geeft om niet te pleiten voor grondgebonden pluimvee- en varkenshouderij:
Heel plat: wat niet buiten komt, slaat aan uitstoot niet buiten neer.
BBB’er Erik Stegink maakte eenzelfde argument in het DierenDebat dat op 3 november werd georganiseerd door de Dierencoalitie, mijn nieuwe werkgever; de Dierenbescherming en het Centre for Sustainable Animal Stewardship, een samenwerking tussen de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en Animal Sciences Group van Wageningen University & Research. Door de emissies uit stallen te beperken, verkleinen intensieve veehouderijen ook het risico dat dierziektes zich verspreiden en overspringen op de mens.
Helemaal nul zijn de emissies niet. Luchtwassers wassen letterlijk de lucht, waardoor er minder ammoniak naar buiten blaast. Maar er zit nog steeds ammoniak in de lucht die overblijft, en dat ruiken mensen in de omgeving.
Daar kan je een ‘stikstofkraker’ tegenaan zetten die de ammoniak verwerkt tot kunstmestvervanger. Zelfs dan blijft er een beetje ammoniak in de lucht, zo’n stikstofkraker kost al gauw 150.000 euro, en de afzetmarkt voor kunstmestvervangers is klein, omdat die door de Europese Commissie nog niet zijn erkend als niet-dierlijke mest. Nederland zit al aan de max dierlijke mest die volgens de Europese Nitraatrichtlijn per hectare mag worden uitgereden. Dan heeft het weinig zin om goedkope dierlijke mest in te ruilen voor een dure vorm van bewerkte mest.
En de dieren?
Zelfs als emissie uit de stal helemaal zouden kunnen worden voorkomen, blijft er uitstoot — en risico — tijdens diertransporten.
De helft van de kalveren uit de melkveehouderij gaat binnen twee weken op transport: de stiertjes. Die geven immers geen melk en zijn voor melkveehouders niet nuttig. (Het Europees Parlement heeft vorig jaar gestemd om de minimumleeftijd voor het transport van kalveren te verhogen naar 28 dagen.) Voorheen werden kalveren op veemarkten verkocht. Sinds de mond- en klauwzeer zijn er alleen nog dierspecifieke verzamelcentra. Ook die zijn niet zonder risico. Wanneer jonge dieren, van wie het immuunsysteem nog nauwelijks is ontwikkeld — daarvoor zouden kalveren de nodige voedingsstoffen uit hun moedermelk moeten krijgen, maar dat drinken wij — bij elkaar komen, kan een ziekte snel om zich heen slaan.
In het verzamelcentrum worden de kalveren verdeeld naar ras, gezondheid en gewicht. Vervolgens gaan ze weer op transport, naar kalverhouders. Daar komen ze weer in aanraking met soortgenoten van uit het hele land. En het buitenland. Zo’n 40 procent van de vleeskalveren in Nederland wordt geïmporteerd.
Met kippen en varkens wordt minder gesleept, maar ook die verlaten op een gegeven moment de stal. Sterker, de dag dat ze naar de slacht gaan, is de eerste (en laatste) keer dat ze de wereld buiten de stal zien.
Er is nog een keerzijde. Toen Ines Kostić, kandidaat-Kamerlid voor de Partij voor de Dieren, in het Landbouwdebat van LTO en Nieuwe Oogst beweerde dat de lucht in varkensstallen zo giftig is dat de dieren sterven wanneer de ventilatie uitvalt, werd in het publiek een beetje gelachen en nee geschud. Toch gebeurt het. In 2019 stierven 2.100 varkens in Maarheeze, Noord-Brabant toen de stroom uitviel en dus ook de ventilatie. In 2021 vonden bijna 700 varkens in Melderslo, in Limburg, de dood toen daar de luchtwasser in een stal uitviel.
Melkveebedrijven hebben doorgaans open stallen, waardoor er frisse lucht naar binnen waait, maar dus ook meer ammoniak vervliegt.
Investeren in dierwaardigheid
Een ander voordeel van intensieve veehouderij is volgens BBB’er en varkenshouder Stegink dat grote bedrijven de kapitaalkracht hebben om te investeren in dierwaardigheid.
Daar zit wat in. Eigenlijk gaat dat niet om intensiviteit — veel dieren op een klein oppervlak — maar om schaal. In Nederland vallen die twee doorgaans samen, maar dat hoeft niet. In Amerika, Australië, Canada en Nieuw-Zeeland zijn tal van veebedrijven enorm groot en extensief.
Uit dat lijstje blijkt natuurlijk gelijk een verschil met Nederland: wij hebben de ruimte niet. En als we die hebben, is de grond duur (en vaak geschikter voor akker- of tuinbouw dan veeteelt).
Binnen de ruimte die de veehouderij heeft, is wel verdere schaalvergroting te verwachten. NRC wijst er op dat NSC als VVD willen dat dierenwelzijn leidend wordt in het ontwerp van stallen.
Wat dat precies inhoudt, en hoever het gaat, daar is nog geen helder antwoord op.
Caring Farmers en de Dierenbescherming onderhandelen met de (rest van de) sector over een convenant om antwoord op die vraag te geven. Als die onderhandelingen mislukken, zal de regering zelf maatregelen moeten treffen.
Een manifest van de Dierencoalitie biedt houvast. Een dierwaardige veehouderij betekent in ieder geval geen kooien en medisch onnodige ingrepen, zoals het afbranden van varkensstaarten. Dieren moeten voeding krijgen voor een gezonde en natuurlijke groei. Er moet altijd vers drinkwater zijn, natuurlijk daglicht in stallen en schuilmogelijkheden in de wei. Dieren hebben aparte plekken nodig om te eten, te rusten en hun behoefte te doen. Varkens willen wroeten. Kippen zitten graag op een stok. We weten nog veel te weinig over dieren, maar we weten genoeg om vast te stellen dat de in Nederland gangbare stalsystemen niet dierwaardig zijn.
De veehouderij aanpassen op de behoeften van dieren vergt grote investeringen. Sinds het begin van de veehouderij hebben we dieren aangepast op onze houderijsystemen. De afgelopen decennia zijn we daar zo ver in doorgeslagen dat iedereen die de uitkomst onder ogen ziet, zal zeggen: dit kan zo niet verder. Intensieve veehouderij heeft geen toekomst. We zullen op een andere manier dieren gaan houden voor eieren, melk en vlees. Maar of kleinschalige veehouders die omschakeling kunnen meemaken? De megastal zou wel eens deel van de oplossing kunnen zijn.