Politieke duidelijkheid voor boeren begint te komen
Partijen rechts van het midden denken in dezelfde richting.
De landbouw wil weten waar het aan toe is. Volgens Rabobank liggen de financieringsaanvragen al geruime tijd stil. Uit cijfers van toezichthouder Skal blijkt dat het aantal biologische bedrijven zelfs afneemt.
Alex Datema, hoofd food & agri bij Rabobank Nederland, geeft de overheid de schuld:
Er is onzekerheid bij boeren over de doelen die ze moeten halen. We zien dat als een grote hindernis voor de toekomst van de land- en tuinbouw. Rabobank wil meedoen in de transitie en met een nieuwe propositie komen. De vraag is hoeveel effect dat heeft op bedrijfsniveau. Want de overheid geeft geen duidelijkheid.
Sjaak van der Tak, nog anderhalve maand voorzitter van de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), beaamt dat in een interview met Nieuwe Oogst:
Verduurzaming moet toekomstbestendig zijn. Dat betekent dat de producten en diensten van verduurzaming betaald moeten worden om een bedrijf toekomst te geven. Het belangrijkste is dat boeren en tuinders voldoende omzet kunnen behalen als ze gaan verduurzamen.
Goed nieuws: sinds Pieter Omtzigt als laatste zijn partijprogramma heeft uitgebracht, is duidelijker geworden wat voor landbouwbeleid het volgende kabinet waarschijnlijk gaat voeren.
NSC kan doorslaggevend zijn
Op basis van de huidige peilingen (pro tip: gebruik de Peilingwijzer van politicoloog Tom Louwerse) is een coalitie zonder Nieuw Sociaal Contract (NSC) moeilijk voor te stellen. Omtzigt kan sowieso over rechts met de BBB en VVD. Als daar nog een partij bij moet om over de 76 zetels te komen: misschien CDA of gedoogsteun van de PVV of SGP?
BBB en VVD hebben 26 zetels in de Eerste Kamer. Geen meerderheid, maar de BBB heeft in ieder geval zetels in de Senaat. (Het is zelfs de grootste fractie.) Omtzigt heeft er nul.
De helft van de kiezers, en twee derde van de VVD-kiezers, ziet een rechtse combinatie wel willen, volgens Maurice de Hond.
Omtzigt zegt inhoudelijk ook over links te kunnen, met GroenLinks-PvdA, maar getalsmatig wordt dat lastig zonder de VVD. Dan moeten er minstens drie, mogelijk vier partijen bij, waaronder de Partij voor de Dieren en SP. In de Eerst Kamer is geen linkse meerderheid: alles links van het CDA heeft daar 30 zetels.
Ik richt me daarom met name op de plannen van NSC en VVD, af en toe aangevuld met het programma van de BBB.
PVV houdt zich op de vlakte
Het programma van de PVV vergt niet zo’n diepgravende analyse.
‘De stikstofregels moeten worden geschrapt.’ Het is onduidelijk of de partij doelt op de huidige Stikstofwet, die tot doel heeft in 2030 de helft en in 2035 driekwart van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden onder de zogenoemde kritische depositiewaarden te krijgen, of op die kritische depositiewaarden, waar minister van Natuur en Stikstof Christianne van der Wal (VVD) al alternatieven voor zoekt.
‘Houd onze voedselvoorziening in eigen land.’ Dat leidt tot een wel erg eentonig dieet en is de doodsteek voor ons agrarisch verdienmodel. We importeren grondstoffen (zoals graan en soja), verwerken die (door ze aan dieren te voeden) en exporteren hoogwaardige producten (vlees en zuivel). Dat doen we al vier eeuwen lang. We zijn daar in doorgeslagen, maar in de basis past import en export bij onze ligging, aan de monding van grote Europese rivieren, en ons landschap (veen- en zandgronden lenen zich niet voor akkerbouw).
‘Bied de boeren een goed toekomstperspectief en een eerlijke prijs.’ Dat wil iedereen, de vraag is hoe?
Twee grote vragen
De landbouw (ik laat tuinbouw buiten beschouwing) heeft volgens mij duidelijkheid nodig langs twee lijnen.
De eerste is dierwaardige veehouderij. Caring Farmers en de Dierenbescherming onderhandelen inmiddels een jaar met de (rest van de) sector over een convenant om daar invulling aan te geven.
In 2021 wijzigde een amendement van Leonie Vestering (PvdD) de Wet dieren. Die stond het toe dieren ‘pijn of letsel’ toe te brengen, of in hun gezondheid of welzijn te ‘benadelen’, zolang dat een ‘redelijk doel’ had. Wat de wetgever onder een ‘redelijk doel’ verstond, was onduidelijk. Het amendement van Vestering verhelderde dat hieronder in ieder geval niet moest worden begrepen ‘het dier op een bepaalde manier te kunnen huisvesten.’
Nu passen we dieren aan op onze houderijsystemen, bijvoorbeeld door kalveren onmiddellijk na hun geboorte weg te halen bij hun moeder en de staarten van pasgeboren biggen af te branden, omdat varkens in de intensieve veehouderij op latere leeftijd uit verveling in de staarten van stalgenoten gaan bijten. Dat is niet dierwaardig, maar hoe een dierwaardige veehouderij er wél uitziet, daar gaan de onderhandelingen over.
Zonder convenant zou de nieuwe wet op 1 januari in moeten gaan. Dan zal de regering daar met maatregelen van bestuur uitvoering aan moeten geven.
De tweede grote vraag is hoe we omgaan met ammoniak (stikstof) en, breder, emissies. Daar gaat de rest van deze nieuwsbrief over.
Te veel mest
Voor de belasting op klimaat en natuur hebben we in Nederland niet per se te veel dieren, maar te veel mest. Het is de bron van de uitstoot van ammoniak en een kwart van de uitstoot van methaan, een broeikasgas. (De overige driekwart ademen en boeren koeien, geiten en schapen uit wanneer ze hun eten herkauwen.)
Een simpele oplossing om die uitstoot te reduceren is: minder vee. Dat leidt tot minder mest, en dan zet je gelijk een stap naar dierwaardigheid. Om aan de principes van dierwaardige veehouderij te voldoen, is namelijk meer ruimte per dier nodig.
Rechtse partijen, en ook LTO, zien meer in innovatie. Technologische innovaties, zoals luchtwassers, emmissiereducerende stalvloeren en stikstofkrakers — dure techniek die in de praktijk wel eens tegen blijkt te vallen. Maar ook innovaties in bedrijfsvoering die met minder kosten zijn door te voeren, zoals (meer) weidegang. Als de dieren buiten plassen en poepen, komen urine en poep minder in aanraking en ontstaat er minder ammoniak.
Een ietwat tegenstrijdige oplossing voor koeien is minder gras en meer maïs voeren. (Kippen en varkens eten al veel granen, zoals maïs, en soja. Varkens krijgen ook restproducten uit de levensmiddelenindustrie, zoals bietenpulp, een restproduct van suikerbiet, en aardappelschillen, van patat en puree.) Vooral op veengronden is gras eiwitrijk. Wat koeien teveel aan eiwitten binnenkrijgen, plassen ze uit en dat vervliegt als ammoniak.
Meer maïs voeren druist ook in tegen de wens om de melkveehouderij ‘grondgebonden’ te maken. We importeren 95 procent van onze maïs, waarvan twee derde aan dieren wordt gevoed. Dat werkt ontbossing elders in de wereld in de hand. Als veevoer geheel van Nederlandse, of in ieder geval Europese, bodem moet komen, is meer maïs in het voer, met behoud van de huidige veestapel, geen oplossing voor de sector als geheel. (Ook BBB wil meer ‘voedsel van dichtbij’ en is samen met NSC kritisch op handelsverdragen. Grote kans dat als wij de import van vlees uit Zuid-Amerika duurder maken, die landen anders gaan kijken naar de uitvoer van granen en soja naar Europa.)
Boeren verdunnen de mest die zij uitrijden al met water. Het is zelfs verplicht op klei- en veengronden. Ook dat vermindert de ammoniakuitstoot. Kopros, een Zwitsers middel van bodembacteriën en -schimmels, helpt om de ammoniak in de stal te reduceren door eens in de vier weken over vloeren en strobedden te spuiten.
Er zijn meer middelen en technieken die de ammoniakvorming (beloven te) reduceren. Of het bij elkaar opgeteld genoeg is om de emissies van niet alleen ammoniak, maar ook methaan voldoende terug te brengen? (Wereldwijd is afgesproken dat de uitstoot van methaan tussen 2020 en 2030 met 30 procent moet dalen.) Ik betwijfel het. Maar ik ben geen boer en geen deskundige.
Niet hoe, maar wat
Politici — ook al hebben de meeste landbouwwoordvoerders in de Tweede Kamer echt wel kennis van zaken — ook niet. Vandaar dat partijen rechts van het midden toewillen naar ‘doelsturing’: de overheid stelt vast hoeveel er maximaal mag worden uitgestoten en de sector zoekt zelf uit hoe het daaraan voldoet. Als een boer denkt dat ‘ie met gebruik van Kopros en geen verdere aanpassingen aan de doelstellingen kan voldoen, dan krijgt hij die kans.
De hoop is dat een aantal ‘middelvoorschriften’, zoals bemestingsnormen afhankelijk van grondsoort, bemestingsvrije zones rondom sloten en rivieren, en de kalenderlandbouw (vóór 1 oktober oogsten en vanggewassen inzaaien die stikstof opnemen), dan kunnen worden afgeschaft.
‘De overheid onthoudt zich van gedetailleerde voorschriften over de bedrijfsvoering, zoals ten aanzien van het voerbeleid en de oogstperiode,’ schrijft NSC hierover.
Of, zoals Thom van Campen (VVD) het verwoordt in een interview met Nieuwe Oogst:
Dat houdt in dat de overheid de randvoorwaarden gaat scheppen zodat investeren in verduurzaming een boer ook wat oplevert. En dat ze de zekerheid hebben dat ze het over twee, drie jaar niet weer over een hele andere boeg moeten gooien omdat de overheid weer allerlei nieuwe plannen heeft.
We sturen al op doelen met fosfaat (ook dat komt van mest). Er is een nationaal fosfaatplafond met sectorplafonds voor de melkvee-, pluimvee- en varkenshouderij. Melkveehouders kopen fosfaatrechten, waarbij één fosfaatrecht gelijkstaat aan één kilo fosfaat. Die zijn afhankelijk van de leeftijd van de koe, het voer dat ze krijgt en haar melkproductie. Met tabellen is de ‘fosfaatexcretie’ (uitscheiding) per koe en per bedrijf uit te rekenen, maar op basis van landelijke gemiddelden. Die heten excretieforfaits. In werkelijkheid verschilt de fosfaat- en ook stikstofexcretie tussen bedrijven afhankelijk van bijvoorbeeld het koeras en weidegang.
Bij het berekenen van bemestingsnormen kunnen boeren kiezen tussen excretieforfaits en een bedrijfsspecifieke verantwoording. In dat laatste geval kunnen zij hun werkelijke uitstoot preciezer benaderen, maar dat vergt meer boekhouding. Bij de aanschaf van fosfaatrechten bestaat die optie niet. Die worden allemaal op basis van forfaitaire waarden uitgegeven.
Pluimvee- en varkenshouders kennen dierrechten. Die zijn simpeler berekend, op basis van de gemiddelde uitstoot van een gemiddeld dier, en gekoppeld aan het landelijke ammoniakplafond. Dat is weer een uitwerking van een Europese richtlijn.
Beide soorten rechten zijn te verhandelen, waardoor het kan lonen om te verduurzamen of te extensiveren. Een boer die minder fosfaat uitstoot, of kippen of varkens wegdoet, kan rechten verkopen. Hoewel iedere keer dat rechten worden verkocht, de overheid 10 procent ‘afroomt’. Op die manier is de fosfaatuitstoot weliswaar onder het plafond gekomen, maar het kan ook een perverse prikkel geven om tegelijkertijd te verduurzamen en meer vee te nemen. Dan behoudt je als boer je rechten en voorkom je dat de sector als geheel rechten verliest. Het is dus van belang dat de overheid het totaal aan beschikbare rechten koppelt aan de milieudoelen die het wilt halen. Hou dat in gedachten.
Kalveren zijn af- en uitgezonderd
Voor vleeskalveren hoeven géén rechten te worden gekocht. Dat vindt de VVD oneerlijk. Temeer omdat de kalverhouderij in Nederland niet grondgebonden kan zijn. Wij drinken immers de melk van de koe. De ingrediënten van ‘kunstmelk’ moeten ergens anders vandaan komen. Van de melkveehouders heeft 40 procent genoeg eigen grond om de mest af te zetten. Bij de kalverhouders is dat nul. En dan is de kalverhouderij ook nog eens — maar dat is mijn mening — in essentie ondierwaardig. Kalveren horen bij hun moeder.
Het VVD-verkiezingsprogramma stelt voor dat de Nederlandse melkveehouderij de ‘maatstaf’ wordt van de kalverhouderij. Hoe precies, weet ik niet. Eén optie is de invoering van (verhandelbare) kalverrechten, waarbij het aantal beschikbare rechten is gekoppeld aan het aantal kalveren dat jaarlijks door Nederlandse melkkoeien wordt gebaard. Een tweede is fosfaatrechten ook op vleeskalveren toepassen.
(Wellicht ter overvloede: dit is speculatie van mij, ik heb geen inside information.)
Een stap verder
We kunnen ook een stap verder gaan door fosfaat-, dier- en hypothetische kalverrechten op te nemen in een systeem dat niet stuurt op eenheden vee, maar op emissies. Daar is het immers om te doen.
(Partijen rechts van het midden zijn het sowieso eens dat we moeten sturen op emissies en niet depositie, of neerslag. Voor stikstof is depositie en niet zozeer emissie relevant, maar van de meeste neerdalende stikstof is de bron niet te herleiden.)
NSC en VVD denken hierbij, in navolging van de (eerste) commissie-Remkes, aan een ‘afrekenbare stoffenbalans’. Boeren zouden zicht moeten krijgen in de aan- en afvoer van nutriënten naar en van hun bedrijf, waarbij boeren worden afgerekend voor de ‘balans’ tussen de twee, zoals de stikstof die vervliegt en niet door de bodem wordt opgenomen.
Die afrekening zou een heffing kunnen zijn, maar beter zijn verhandelbare rechten, vergelijkbaar met het Europese emissiehandelssysteem ETS. PwC legt uit waarom:
Bij een belasting staan de kosten vast maar is het behalen van de reductiedoelen niet gegarandeerd. Bij een emissiehandelssysteem ligt het behalen van gestelde doelen vast, maar de prijs varieert.
Bijkomend voordeel: de markt, niet de overheid, bepaalt hoe de reducties worden verdeeld. Dat is niet alleen fijn voor de politiek, die niet meer hoeft te beslissen welke boerenbedrijven weg moeten en welke mogen blijven; het leidt in theorie tot de meest kostenefficiënte oplossingen. (In gewonemensentaal: zwakke bedrijven vallen af, de beste ondernemers kunnen door.)
Dat klinkt bekend
We hadden niet zo lang geleden zo’n systeem. Van Campen spreekt daarom over het ‘nieuwe Minas’. Onder het Mineralen Aangiftesysteem betaalden boeren een heffing voor normoverschrijdende verliezen van fosfaat en stikstof. De verliezen werden berekend door aanvoerposten (voor veehouders voer, voor akkerbouwers dierlijke- en kunstmest) af te trekken van afvoerposten (mest en producten).
Minas haalde de doelen die het stelde: in 2002 zaten alle sectoren gemiddeld onder de verliesnormen. (Niet alle bedrijven, maar sommige bedrijven kwamen er ruim onder terwijl andere, vooral intensieve veehouders, erboven bleven.) De reductie werd grotendeels bereikt door te extensiveren, oftewel: minder dieren per hectare te houden. In 2002 zaten 80 procent van de extensieve melkveehouders, en 60 procent van de intensieve melkveehouders, onder de Minas-normen voor fosfaat en stikstof.
Echter, de verliesnormen waren te ruim. De milieudoelstellingen voor fosfaat en stikstof in het door de landbouw beïnvloede oppervlaktewater, en van nitraat in grondwater onder zandgronden, werden niet bereikt. De overheid had in plaats van bodemvruchtbaarheid de fosfaatonttrekking van gewassen als criterium gekozen voor normering. Daar is wat voor de zeggen als je van aanbod- naar vraaggestuurd mestbeleid wilt: niet meer mest produceren dan de akker- en tuinbouw kunnen gebruiken. Maar dat is een tweede. De prioriteit is de vervuiling zover naar beneden krijgen dat de bodem niet verschraalt en het water niet verzuurt. Dat schaadt namelijk de biodiversiteit en onze eigen gezondheid.
Ook had de overheid verzuimd fosfaatkunstmest als aanvoerpost mee te rekenen, dus akkerbouwers hadden een loophole.
De grootste weeffout was dat boeren hun normoverschrijdingen konden afkopen. Hoewel de normen landelijk en gemiddeld werden gehaald, was er daardoor geen zekerheid dat dat overal en altijd zou lukken. Dat zou nog niet zo’n probleem zijn geweest als de, zeg, 25 procent normoverschrijdende bedrijven over het land waren verspreid. Maar wanneer die bij elkaar geclusterd zijn in Gelderland en Oost-Brabant, legt dat daar een onoverkoombaar groot beslag op de bodem en het water, en dus de natuur en de mens.
Om die reden vond het Europese hof het beleid strijdig met de Nitraatrichtlijn. Dus werd Minas afgeschaft en kwamen er fosfaat- en dierrechten voor in de plaats.
Kaders van een Minas 2
Willen we een Minas 2 dat wel stand houdt, dan moeten we in de eerste plaats bodemvruchtbaarheid én waterkwaliteit als uitgangspunten van ons bemestingsbeleid nemen. (Vraag uw dijkgraaf naar de ‘Kaderrichtlijn Water’.)
Dankzij een amendement vanuit Liberaal Groen staat dit precies zo in het VVD-verkiezingsprogramma.
NSC schrijf:
De hoeveelheid vee moet beter afgestemd worden op de milieugebruiksruimte en de beschikbare grond in Nederland.
De BBB wil dat er ‘rekening gehouden wordt met de beschikbaarheid van meststoffen en de opnamecapaciteit van de grond.’ We hebben het over dat laatste. Rekening houden met de ‘beschikbaarheid’ van mest is precies wat we niet — weer — moeten doen.
De BBB onderschrijft wel de onderliggende gedachte:
Ons beleid is erop gericht dat we de bodem- en waterkwaliteit verbeteren en de bodem ook voor de toekomst geschikt houden voor de voedselproductie die we nodig zullen hebben.
Regionale verschillen
Hoeveel stikstof, en hoeveel van welke soort stikstof, in de bodem wordt opgenomen en hoeveel er uitspoelt naar het oppervlaktewater, is afhankelijk van de grond. Op zandgronden (het Nederland boven de zeespiegel dat niet aan de grote rivieren grenst) is de uitspoeling het hoogst. Vandaar dat akkerbouwers, wederom forfaitaire, normen kennen voor stikstofgebruik afhankelijk van de grond waar ze op zitten én het gewas dat ze telen.
Stikstofdepositie (komt ‘ie toch weer) is ook gebiedsspecifiek. De kritische depositiewaarden die Nederland hanteert om de stikstofgevoeligheid van natuurgebieden te specificeren lezen erg nauw, maar het is zo dat het ene gebied meer stikstof kan hebben dan het andere.
Een rechtensysteem zou met regionale verschillen rekening moeten houden. Bijvoorbeeld door ammoniakrechten in de omgeving van Natura 2000-gebieden sneller uit de markt te nemen, waardoor het uitstoten van ammoniak daar duurder wordt dan elders.
Welke stoffen?
Dan ga ik ervan uit dat we aparte rechten (in het ETS: certificaten) uitgeven voor de stoffen die we in het handelssysteem opnemen. Wat natuurlijk de vraagt opwerpt: welke stoffen?
Remkes waarschuwde in Niet alles kan overal dat het in theorie mogelijk is om maatregelen te nemen die fosfaatemissies verminderen en ammoniak- of nitraatemissies vermeerderen. Vandaar zijn advies om voor iedere stof een doelstelling te formuleren.
Echter, hoe meer stoffen we opnemen, hoe duurder en ingewikkelder het systeem wordt. Herman Vollebergh van het Planbureau voor de Leefomgeving raadt aan om in ieder geval ammoniak, fosfaat en methaan mee te nemen. Dat zijn de belangrijkste stoffen voor het klimaat en de natuur.
Wat kan weg?
Bestaande fosfaatrechten kunnen vrij makkelijk in een nieuw systeem worden opgenomen. Dierrechten, voor kippen en varkens, kunnen worden omgezet in ammoniakrechten, hoewel dat boeren die al hebben geïnvesteerd in verduurzaming benadeeld. Voor de overige stoffen en veehouders kunnen rechten worden verleend op basis van de gemiddelde emissies per dier. Dat beloont weer relatief schone boeren.
Wat kan er weg? De belofte van doelsturing is immers dat middelvoorschriften verdwijnen.
De gebruiksnormen voor mest? Remkes voelde daar wel voor:
De huidige gebruiksnormen gelden overal, zonder de karakteristieken van het bedrijf en het perceel te benutten. Als zodanig zijn ze strijdig met een benadering die de bodem-fysische, -chemische en -biologische kenmerken als uitgangspunt neemt. Goed bodembeheer vraagt om maatwerk. Daarmee is zowel milieukundig als bedrijfseconomisch winst te boeken.
‘Maatwerk’ — precisiebemesting — betekent echter minder, niet meer. En Nederland bemest al veel te veel.
De Nitraatrichtlijn beperkt het uitrijden van dierlijke mest tot 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. Nederland heeft een ‘derogatie’ (ontheffing) en mag 230 tot 250 kilo stikstof per hectare uitrijden, afhankelijk van de bodemsoort. Dit omdat gras in Nederland een hogere stikstofopname heeft en graslandbodem nitraat sneller omzet in het onschadelijke stikstofgas. Mede door de droge zomers van de afgelopen jaren groeit het gras echter minder snel en verloopt de omzetting van nitraat naar stikstofgas in de bodem minder vlot. Dus raken we de derogatie kwijt, waardoor er minder ruimte zal zijn voor veehouders om hun mest af te zetten.
Ook schrijft de Nitraatrichtlijn periodes voor waarin bemesting wel en niet is toegestaan. Hoewel lidstaten die periodes zelf mogen invullen. Dat biedt ruimte om ‘kalenderlandbouw’ tegen te gaan.
Bufferzones — bemestingsvrije zones langs sloten en rivieren om de uitspoeling van nitraat naar het oppervlaktewater te beperken — zijn geen eis van de Nitraatrichtlijn, maar sinds dit jaar wel een voorwaarde in het Gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Emissies naar sloten en rivieren meten, is — net als stikstofdepositie — niet erg heilzaam. Water stroomt immers en er komen niet alleen stoffen van het boerenbedrijf in terecht. Dat maakt emissies naar het oppervlaktewater niet ’afrekenbaar’. Emissies naar bodem, grondwater en lucht zijn wel te meten.
Dat gebeurt al, steekproefgewijs, om de ammoniakemissiefactoren vast te stellen voor bijvoorbeeld stalvloeren, op basis waarvan vergunningen worden verleend. Recent in het nieuws, omdat provincies jarenlang vergunningen hebben verleend voor zogenaamd emissiearme stalvloeren die helemaal niet zo emissiearm bleken te zijn.
Emissies variëren als gevolg van weersomstandigheden, zoals temperatuur en windsnelheid, en bedrijfsmanagement, zoals de samenstelling van veevoer, stalbezetting uitgesplitst naar melkkoeien, droogstaande koeien en niet-drachtig jongvee, en hoe goed boeren hun stalvloeren schoon houden.
Onderzoekers van de Wageningen Universiteit gingen bij meerdere melkveebedrijven meerdere malen langs en maten een verschil in emissies van 21 procent tussen bedrijven met dezelfde stalsystemen en maar liefst 37 procent op dezelfde bedrijven tussen meetmomenten.
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet — professoren die de overheid adviseren over de normen en forfaits in het mestbeleid — berekenden de onzekerheidsmarge over drie maatregelen die de uitstoot van ammoniak reduceren:
Vermindering van het ruw-eiwitgehalte in het rantsoen van melkvee.
Meer beweiding.
Verdunning van mest.
Bij elkaar kwamen zij uit op 25 procent.
De rechter heeft inmiddels geoordeeld dat de ammoniakemissiefactoren onvoldoende zekerheid bieden over de daadwerkelijk uitstoot van een bedrijf om vergunningen op te kunnen baseren.
Een logisch voorstel van de BBB lijkt dan ook om die factoren te vervangen met metingen op bedrijfsniveau. Dat biedt ook ruimte voor ondernemerschap. Kopros, het Zwitserse middel dat ik eerder noemde, heeft bijvoorbeeld nog geen emissiefactor, omdat het in Nederland nieuw is. Nu schieten boeren er dus juridisch niets mee op wanneer ze het toepassen. Een afrekenbare stoffenbalans die uitgaat van metingen in plaats van forfaitaire emissiefactoren zou uitkomst bieden.
De emissies worden echter pas gemeten als de stal er staat, of de stalvloer er ligt, en de reden dat het Europese hof in 2003 Minas van tafel veegde, was dat de Nitraatrichtlijn sturing vooraf in plaats van achteraf vereist. Hij lijkt mij dat we daaraan voldoen door de emissieruimte voor boeren te beperken met rechten, en niet afkoopbare verliesnormen zoals in Minas, maar ik ben geen jurist en geen andere lidstaat heeft dit nog geprobeerd.
Kostenverdeling in de keten
Wie gaat het allemaal betalen? Van der Tak wil dat iedereen meebetaalt:
De rekening moet dan niet door één element van de keten worden opgepakt, maar door alle delen van die keten. Dus niet alleen de supermarkten, maar de hele keten.
Dat is ook de consument. Europese mededingingsregels staan de Nederlandse overheid niet toe om prijzen op te leggen aan kunstmest- en veevoerfabrikanten, slachthuizen, zuivelverwerkers en supermarkten. Er is dit jaar echter een uitzondering gemaakt voor ‘verduurzamingskeurmerken’. Zoals Beter Leven en Planet Proof.
Eén van de voorwaarden is dat de normen van het keurmerk bovenwettelijk zijn. Terwijl het terugbrengen van emissies in de Nederlandse landbouw nodig is om aan de wet te voldoen. Dat pleit ervoor om de omschakeling naar dierwaardige veehouderij in zo’n keurmerk mee te nemen. De Beter Leven-normen voor dierenwelzijn zijn wél bovenwettelijk.
De overheid — Rijk, uitvoeringsinstanties, provincies en gemeenten — kan haar marktmacht inzetten door alleen producten met zo’n duurzaamheidskeurmerk in te kopen, een voorstel dat door NSC en VVD wordt gedeeld. Ook die kosten komen bij de belastingbetaler terecht.
Concurrentievervalsing tegengaan
Als Nederlandse producten duurder worden, zullen supermarkten in de verleiding komen om (meer) eieren, vlees en zuivel uit het buitenland te importeren. Van der Tak zegt daarover:
Het kan niet zo zijn dat er producten worden toegelaten waarbij middelen zijn gebruikt die hier niet zijn toegestaan. We willen een gelijk speelveld hebben.
BBB wil nadrukkelijk meer voedsel van eigen bodem. NSC schrijft dat niet, maar denkt wel aan het ‘waarborgen van voedselzekerheid op nationaal niveau.’ Tegelijkertijd willen beide partijen de sterke exportpositie van de agrarische sector behouden. Dat is een beetje van twee walletje eten. Voor de VVD is export belangrijker dan het terugdringen van import, maar de prioriteit is een gelijk speelveld. Vandaar:
[We] zetten ons in om te voorkomen dat landen om ons heen producten met lagere standaarden kunnen importeren, zoals bij dierenwelzijn.
Een amendement vanuit Liberaal Groen sprak steun uit voor het Franse voorstel om de import van dierlijke producten uit landen met lagere dierwelzijnsnormen te verbieden. Dat ging de rest van de VVD te ver. Ook omdat markttoegang vaak in handelsakkoorden is geregeld. Als wij in Europa unilateraal beslissen om een afspraak niet na te komen, zullen andere landen reageren. Toen Donald Trump de importtarieven op aluminium en staal uit Europa verhoogde, reageerde de EU met tarieven op Amerikaanse whisky en Harley-Davidson motoren. (Geen toevallige keuze: bourbon whiskey komt uit Kentucky, de thuisstaat van de Republikeinse leider in de Senaat, en Harley-Davidsons uit Wisconsin, de thuisstaat van de toenmalige Republikeinse leider in het Huis van Afgevaardigden.)
BBB en NSC lijken bereid om dat risico te nemen en zijn sowieso kritisch op handelsverdragen. Ik zou handelsakkoorden liever aanwenden om landen buiten de Europese Unie onze normen op te leggen. Zoals de EU nu afspraken probeert te maken over behoud van het Amazoneregenwoud in de onderhandelingen met het Zuid-Amerikaanse handelsblok Mercosur. Maar die onderhandelingen duren niet voor niets al jaren.
Meer boerennatuur
Om op een positieve noot te eindigen: alle partijen, ook op links, zijn vóór uitbreiding van agrarisch natuur- en landschapsbeheer om het verdienmodel van boeren die extensiveren rond te krijgen. Het volgende kabinet zal daarvoor minstens een half miljard euro per jaar moeten vinden, op lange termijn meer als we dat verder willen uitbreiden.