Wiersma holt de dierwaardige veehouderij uit
De Tweede Kamer wilde een systeemverandering. De BBB-minister zet kleine stappen vooruit.

Op de valreep van het politieke zomerreces geeft minister van Landbouw Femke Wiersma (BBB) haar invulling aan de wijziging van de Wet dieren uit 2024. Toen voegde een amendement van Tjeerd de Groot (D66) en Thom van Campen (VVD) de zogenoemde zes leidende principes voor een dierwaardige veehouderij aan de wet toe. Uiterlijk in 2040 zouden alle veehouders in Nederland moeten zorgen voor:
Erkenning van de intrinsieke waarde en integriteit van het dier. Dat betekent bijvoorbeeld geen hoornen van kalveren en staarten van biggen meer afbranden.
Goede voeding.
Een goede omgeving.
Een goede gezondheid.
Het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag.
Een positieve emotionele toestand bij dieren.
De minister — toen nog Piet Adema (CU), inmiddels Wiersma — kreeg de opdracht om deze zes principes uit te werken in nadere regelgeving voor de omgang met dieren en het ontwerp van houderijsystemen.
De Partij voor de Dieren diende een verstrekkender amendement in, dat de natuurlijke gedragsbehoeften van eenden, kippen, konijnen, runderen, schapen en varkens concretiseerde. Dat vonden midden- en rechtse partijen wel erg veel detail. Beter om de minister bij wetenschappers te rade te laten gaan om die gedragsbehoeften vast te stellen en uit te schrijven in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Daar heeft Wiersma veel tijd voor nodig gehad om tot de conclusie te komen dat zij het ook niet weet:
Bij het beschrijven van de gedragsbehoeften en het opstellen van de bijbehorende regels is gebleken dat op dit moment voor sommige onderdelen (wetenschappelijke) kennis ontbreekt.
Vorige week woensdag stemde een meerderheid van linkse partijen en PVV in de Tweede Kamer om alle lopende zaken over dieren in de veehouderij met uitzondering van een deelverbod op kuikendoden ‘controversieel’ te verklaren. Dat betekent dat ze de behandeling hiervan over de verkiezingen van 29 oktober heen willen tillen. Toch stuurde Wiersma dinsdag haar ontwerp-AMvB naar de Kamer, waar de landbouwwoordvoerders van alle politieke partijen zich twee dagen voor de vakantie over zullen moeten buigen.
Open norm eindelijk ingevuld
Wiersma heeft ervoor gekozen om te beginnen met de drie grote sectoren: pluimvee, melkvee en varkens. Eenden, geiten, konijnen en schapen moeten nog een poosje wachten.
In de AMvB worden gaten in de wet gedicht die al lang gedicht hadden moeten worden. Zoals de ‘open norm’ voor het stalklimaat van varkens, waar ik in februari over schreef.
Sinds 1998 is een Europese richtlijn van kracht die voorschrijft dat gas- en stofconcentraties in de lucht, de temperatuur en de relatieve luchtvochtigheid in veestallen ‘niet schadelijk’ mogen zijn voor de dieren.
Pas in 2014 legde het Nederlandse Besluit houders van dieren uit wat ‘niet schadelijk’ betekent voor pluimvee:
De concentratie van ammoniak in de stal is niet hoger is dan 20 ppm.
De concentratie van kooldioxide (CO₂) is niet hoger is dan 3.000 ppm.
De binnentemperatuur overschrijdt de buitentemperatuur met niet meer dan 3 graden Celsius wanneer het buiten in de schaduw warmer is dan 30 graden Celsius.
De gemiddelde vochtigheidsgraad in de stal is bij een buitentemperatuur van minder dan 10 graden Celsius niet hoger dan 70 procent.
Voor varkens ontbreekt zo’n concretisering nog steeds. Terwijl er ruim wetenschappelijk bewijs voorhanden is dat ook varkens lijden bij vergelijkbare ammoniak- en CO₂-concentraties in de lucht. De Europese voedselautoriteit EFSA raadt uit voorzorg aan om ammoniakconcentraties in varkensstallen onder de 15 ppm te houden.
Jarenlang hebben dierenwelzijnsorganisaties, NVWA en varkenshouders, tot aan rechtszaken toe, betwist wat een ‘schadelijke’ lucht voor varkens betekent. Dat eindelijk een minister de knoop doorhakt en varkens de minimale bescherming biedt tegen de giftige lucht van hun eigen uitwerpen waarboven zij leven — ook al gaat de limiet voor ammoniak pas in 2028 en voor CO₂ pas in 2030 in — is tenminste iets.
Vier dagen langer bij de moeder
Maar dat is ook het meest positieve dat ik in de AMvB lees. Voor varkens verandert er voor de rest weinig.
Vanaf 2028 mogen varkens niet meer gehéél op roostervloeren worden gehouden, waardoor ze dag in, dag uit de dampen van hun eigen uitwerpselen inademen. ‘Een deel’ van het hok moet worden afgedekt met een bovenlaag ‘die geschikt is om hokverrijking aan te bieden.’ (In nieuwere varkensstallen is dit al zo.)
Het gebruik van kraamkooien, waarin moedervarkens doorgaans een week voor en tot vier of vijf weken na hun bevalling tussen stalen stangen worden klemgezet, wordt per 2027 beperkt tot één dag voor en maximaal zeven dagen na het werpen van biggen. Maar deze beperking geldt niet voor varkenshouders die vóór 1 januari 2027 nog kraamkooien in gebruik nemen. Die krijgen tot 2040 de tijd om zich aan te passen.
Nu mogen biggen vanaf een leeftijd van 21 dagen bij hun moeder worden weggehaald. Dat worden 25 dagen in 2028.
Én varkens krijgen ‘permanent de mogelijkheid om zich aan een daartoe geschikt middel te schuren.’ Wat een luxe.
Evaluatiemomenten
Wiersma heeft wel al regelgeving voorbereid die varkenshouders zou verplichten om daglicht toe te laten en functiegebieden in te richten voor rusten, mesten en urineren, eten en exploratiegedrag. Maar die zouden pas in werking treden na één van de drie evaluatiemomenten — in 2030, 2035 en 2040 — die Wiersma zelf heeft bedacht.
De evaluaties zullen ervoor zorgen dat regels verantwoord kunnen worden ingevoerd doordat vooraf duidelijk is of de voorgenomen regels in de praktijk uitvoerbaar zullen zijn en dat de daarvoor noodzakelijke randvoorwaarden zijn gerealiseerd. Ook zullen de evaluaties borgen dat de stappen naar dierwaardige veehouderij plaatsvinden binnen de gestelde kaders voor natuur, milieu, lucht, water en bodem.
Daarmee maakt zij het verbeteren van dierenwelzijn in de veehouderij ondergeschikt aan én het verdienvermogen van veehouders én milieubeleid (klimaat, natuur en water). Dat is een politieke keuze.
De gemiddelde Nederlander denkt daar anders over, bijkt uit peilingen van Kieskompas in opdracht van de Dierenbescherming en Dierencoalitie (mijn werkgever): 86 procent vindt dat dieren in de veehouderij hun natuurlijke gedrag moeten kunnen vertonen. 79 procent wil dat dieren iedere dag naar buiten kunnen. 72 procent is tegen het ophokken van dieren om schadelijke uitstoot te voorkomen. 62 procent steunt zelfs een verbod op intensieve veehouderij, blijkt uit een andere peiling in opdracht van de Dierencoalitie en ProVeg.
Willen varkens wel naar buiten?
Hoewel Wiersma in haar nota van toelichting op de AMvB schrijft dat het ‘op het eerste gezicht logisch lijkt’ dat dieren graag buiten komen, is er volgens haar toch nog ‘onvoldoende informatie uit de wetenschap en de praktijk beschikbaar waaruit blijkt dat het buiten zijn op zichzelf een gedragsbehoefte is van de dieren, en in welke mate die behoefte bestaat.’
Zo blijven we bezig. Dierenbeschermers en wetenschappers hebben 25 jaar lang onderzoek op onderzoek moeten doen en laten uitvoeren om aan de overheid en rechters te bewijzen dat varkens inderdaad niet blij worden van een giftige stallucht of een gebrek aan materiaal en strooisel om mee te spelen en in te wroeten. Nu wil Wiersma bewijs dat een varken liever niet haar hele leven in een dichte, donkere stal doorbrengt? Je zou de bewijslast ook eens om kunnen draaien.
Overigens is in Denemarken vorig jaar onderzoek gedaan naar de keuzes die varkens maken als ze naar buiten kunnen, en heeft onderzoek in eigen land al aangetoond dat kippen inderdaad blijer worden als ze naar buiten kunnen. Wat op het eerste gezicht logisch lijkt, is soms ook gewoon logisch.
Kalf bij de koe
Hetzelfde geldt voor het zogen van kalveren bij de koe. Het ligt voor de hand dat zoogdieren van nature willen… zogen. Maar, schrijft Wiersma, we weten nog niet wat de ‘optimale scheidingsleeftijd’ is en ‘de manier waarop koe en kalf het beste gescheiden kunnen worden.’
Dat is zo. Tientallen boeren in Nederland doen hier al een tijd lang ervaringen mee op. Caring Farmers heeft die kennis in 2022 samengebracht in een stappenplan, en in 2023 opgenomen in hun koplopersplan, met aanbevelingen en beste praktijken voor andere rundveehouders die kalveren (langer) bij hun moeder willen houden.
Dat we nog niet álles weten, is toch geen reden om in de tussentijd maar helemaal niets te doen? Voor Wiersma wel:
Er is dan ook voor gekozen om voor nu nog niets in de AMvB vast te leggen over kalf bij de koe.
Geen weidegang, wel een koeborstel
Lichtpuntjes:
Vanaf 2027 moet er voor iedere koe één ligplaats in de stal zijn, en moeten koeien die op het punt staan te kalven zich kunnen terugtrekken in een aparte ruimte.
Vanaf 2028 krijgen runderen permanent de mogelijkheid om hun vacht te verzorgen ‘met een daartoe geschikt middel,’ zoals een roterende koeborstel.
Vanaf 2030 moet er ‘permanent vers drinkwater’ voor iedere koe beschikbaar zijn.
De meeste rundveehouders doen dit al lang. Het voorzien in deze basale welzijnsbehoeften opnemen in het Besluit houders van dieren is dan ook vooral een manier om de NVWA beter te kunnen laten handhaven tegen het kleine aantal rundveehouders dat hier niet in slaagt.
Maar met koeborstels en schoon drinkwater kunnen runderen nog niet exploreren, grazen en zoeken naar eigen voedsel, wat volgens wetenschappers wel natuurlijke gedragsbehoeften van deze dieren zijn. Weidegang wordt zelfs niet verplicht. Wederom, volgens Wiersma, omdat de wetenschap geen uitsluitsel geeft:
Daarnaast is het vanuit de wetenschap onduidelijk vanaf welke leeftijd de graasbehoefte bestaat, het is onduidelijk of deze behoefte er is in de eerste zes maanden leeftijd van het rund (kalf) of dat deze behoefte later ontwikkelt.
Dus doen we, ook dit, voorlopig maar helemaal niet.
Gelegenheidsargument
Moderne, afgesloten varkensstallen kunnen emissies afvangen. Vrije uitloop van varkens zou — zonder krimp van de veestapel — leiden tot een hogere uitstoot van ammoniak en broeikasgassen. Voor Wiersma een extra reden om het niet te doen.
Voor runderen draait ze die redenering om:
Weidegang heeft een positieve invloed op de veldemissie ammoniak, waardoor vooral in de zone rondom stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden weidegang bijdraagt aan reductie van de ammoniakdepositie. Een AMvB met een generieke werking is daarvoor echter niet het geschikte instrument. Stimulering in een gebiedsgerichte aanpak past beter.
Zo begint uitstoot bij Wiersma naar een gelegenheidsargument te ruiken. Als buitenuitloop voor varkens leidt tot hogere emissies, houden we ze binnen. Als weidegang voor runderen leidt tot lágere emissies, houden we ze binnen.
‘Een gebiedsgerichte aanpak’ was overigens het Nationaal Programma Landelijk Gebied van Christianne van der Wal (VVD), dat Wiersma zo’n beetje op dag één van haar ministerschap van tafel veegde. We wachten nog steeds op haar alternatieve plan, waarin nu dus ook het ‘stimuleren’ van weidegang moet terugkomen.
En de kippen?
Vleeskuikens worden zo doorgefokt op een snelle groei dat ze na zes weken door hun eigen poten zakken. Na een jarenlange campagne van Wakker Dier tegen deze ‘plofkippen’ hebben supermarkten besloten om alleen nog kippenvlees met minstens 1 ster van het Beter Leven-keurmerk te verkopen. Dat zijn vleeskuikens van een langzamer groeiend ras.
Groothandels, restaurants, voedselverwerkers en klanten in het buitenland kopen nog wél Nederlandse plofkippen. Een verbod ziet Wiersma niet zitten. Dat komt er mogelijk pas na één van de drie evaluatiemomenten. Terwijl ‘geen dieren fokken die steevast lijden onder obesitas’ zodat we sneller vlees van ze kunnen maken mij toch een basale invulling lijkt van het principe ‘goede gezondheid’.
Dat vinden de meeste Nederlanders ook. Op de vraag of de overheid methoden moet verbieden die puur zijn gericht op het verhogen van de productie per dier, zegt 80 procent ‘ja’. Zelfs 68 procent van de BBB-kiezers was het daar in 2023 geheel of deels mee eens.
Kippen die worden gefokt om een hoog aantal bevruchte eieren te leggen, waar vleeskuikens uitkomen, moeten nu minstens 1.300 vierkante centimeter stalruimte krijgen. Dat is niet genoeg voor een kip om te kunnen scharrelen, noch om agressie tussen kippen te voorkomen. Kippen leven van nature in kleine groepen en kunnen tussen de 30 en 100 andere kippen van elkaar onderscheiden. In een moderne pluimveestal leven kippen met duizenden soortgenoten bij elkaar. Dat leidt tot stress, uitputting (met al dat gekakel om je heen is het lastig om in slaap te vallen) en agressie.
Daar wil Wiersma wel wat aan doen. In haar AMvB krijgen ouderdieren in 2030 niet 1.300 vierkante centimeter stalruimte, naar… 1.333 vierkante centimeter.
Datzelfde jaar moeten alle kippen een ‘toereikende hoeveelheid omgevingsverrijking’ krijgen om te kunnen exploreren, foerageren, scharrelen en zichzelf te kunnen verzorgen. Wat is ‘toereikend’? Dat vertelt Wiersma niet, ‘omdat per dier, leeftijd en veehouderijbedrijf kan verschillen wat nodig is.’ Dit is dus een nieuwe open norm.
Convenant
Wiersma publiceerde haar concept-AMvB op dezelfde dag dat boerenorganisaties, waaronder Caring Farmers; de Dierenbescherming, levensmiddelenindustrie, supermarkten en het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur het convenant Stappen naar een dierwaardige veehouderij ondertekenden. Hierin worden verdergaande afspraken gemaakt, over dierwaardigheid, maar ook over de implementatie. We kunnen immers moeilijk van veehouders in Nederland verlangen dat zij investeringen doen in dierwaardigheid als de verwerkende industrie en supermarkten vervolgens goedkopere eieren, vlees en zuivel uit het buitenland inkopen.
In het convenant is wél afgesproken om functiegebieden in kippen- en varkensstallen in te richten, te stoppen met het onthoornen van kalveren en meer weidegang te stimuleren.
Wiersma ziet het convenant als de uitvoering van haar AMvB:
Waar deze algemene maatregel van bestuur de voorschriften geeft waaraan elke houder van pluimvee, kalveren runderen of varkens na inwerkingtreding ervan zal moeten voldoen, is beoogd dat de afspraken in het convenant voorzien in omstandigheden voor een goede implementatie daarvan in de veehouderij.
Caring Farmers en de Dierenbescherming zien dat anders. ‘Deze wetgeving brengt veel minder verbetering voor de dieren dan het convenant en voldoet bij lange na niet aan de opdracht van de Tweede Kamer, namelijk dat álle dieren in 2040 hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen,’ laten de eersten weten weten. Over eenden, geiten, konijnen, schapen en runderkalveren zijn in het convenant überhaupt geen afspraken gemaakt.
De Dierenbescherming vult aan:
Deze AMvB zorgt nog niet voor een volledig dierwaardige veehouderij in 2040, zoals wel is bepaald in de Wet dieren.
Waar is de markt?
Voor producenten is het van belang om een zo groot mogelijk verschil in te bouwen tussen de minimale welzijnsvereisten in de wet en de bovenwettelijke afspraken die zij kunnen maken met hun afnemers. Het verschil uit zich namelijk in extra geld dat industrie en supermarkten hier via bijvoorbeeld keurmerken aan boeren voor mogen betalen binnen het Europese mededingingsrecht, en daarmee kunnen boeren weer de meerkosten van een dierwaardige veehouderij financieren.
Markt- en ketenpartijen spreken in het convenant weliswaar af te ‘streven’ naar een 100 procent dierwaardig voedselaanbod in Nederland. Maar zo’n 80 procent van onze eieren, 65 procent van de Nederlandse zuivel en 60 procent van ons vlees wordt geëxporteerd. Waarvan het grootste deel naar buurlanden zoals België en Duitsland, waar vergelijkbare stappen naar dierwaardigheid worden gezet als hier.
Duitsland en Frankrijk hebben de afgelopen jaren bijvoorbeeld het doden van eendagskuikens verboden. Nederland wil daar pas in 2026 aan, en alleen voor kuikens van leghennen waarvan de eieren in Duitsland en Nederland worden verkocht. In Finland, Noorwegen en Zweden is weidegang van rundvee verplicht. In Spanje en het Verenigd Koninkrijk komen respectievelijk één en twee op de vijf varkens buiten, in Nederland vrijwel geen.
Duitsland heeft een eigen dierenwelzijnslabel voor varkensvlees, vergelijkbaar met Beter Leven in Nederland maar met vijf in plaats van drie schalen. Ook staat duidelijk op de verpakking uit welk land het vlees afkomstig is, waardoor de verkoop van varkensvlees uit het buitenland — zoals Nederland — is afgenomen. Voor kip- en rundvlees komen dezelfde regels.
De ambitie van het convenant, om ‘de marktvraag naar dierwaardige producten in Europa’ te vergroten en ‘de afzet van Nederlandse dierwaardige producten’ te bevorderen, is dus niet irreëel. Maar het is wel een ambitie, geen zekerheid. En zolang die markt er niet is, zijn veehouders die voor het buitenland produceren niet gehouden aan dezelfde afspraken als veehouders die voor de Nederlandse markt werken. Eén van de randvoorwaarden in het convenant is namelijk:
Er is een markt met een positieve business case voor dierwaardig geproduceerde producten die opschaling mogelijk maken.
Voor veehouders begrijpelijk. Voor dieren betekent het afwachten of en totdat de Belgen en de Duitsers en de Fransen en alle andere volkeren waar we eieren, vlees en zuivel aan verkopen zich evenveel om hun welzijn gaan bekommeren als wij.
Was dit waar de Tweede Kamer een jaar geleden voor stemde?
Correctie: In de versie die dinsdagavond online verscheen, en per nieuwsbrief is uitgegaan, had ik de minimale bezettingsgraad voor vleeskuikens verkeerd omgerekend van vierkante centimeters naar vierkante meters. Dat is hierboven gecorrigeerd. Met dank aan Petra den Boer, die mij op de fout wees.