Doen boeren genoeg om hun uitstoot te verminderen?
Volgens de BBB stoot de landbouw al 27 procent minder broeikasgassen uit.
Donderdag debatteerde de Tweede Kamer over landbouw, klimaat en voedsel met minister Piet Adema (ChristenUnie). Eén van de onderwerpen die ter sprake kwam, en waar de BBB onmiddellijk over tweette, is de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw.
Volgens Laura Bromet (GroenLinks-PvdA) en Tjeerd de Groot (D66) liggen andere sectoren op koers met hun klimaatdoelen, maar blijft de landbouw achter. Bromet zei tevens het ‘bewustzijn’ onder boeren te missen dat ook zij in 2050 naar netto-nul emissies moeten.
Cor Pierik van de BBB, oud-statisticus, bracht daartegenin dat sinds 1990 de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw met 27 procent is gedaald. Volgens Bromet is dat vooral aan tuinders te danken.
Hoe zit het?
Het klopt allemaal
Spoiler alert: ze hebben allemaal gelijk. Het is zo dat sinds het Klimaatakkoord van 2019 — de Nederlandse uitwerking van het Akkoord van Parijs uit 2015 — de landbouw niet met andere sectoren is opgetrokken in het reduceren van de uitstoot.
De glastuinbouw wel. Nadat Rusland begin 2022 Oost-Oekraïne binnenviel, en de gasprijzen wereldwijd stegen, wist de glastuinbouwsector in Nederland het aardgasverbruik fors te verminderen, en daarmee de uitstoot van CO₂. Over heel 2022 kwam de CO₂-uitstoot van de sector 2,7 megaton lager uit dan in 2021.
Voor de land- en tuinbouw bij elkaar is in het Klimaatakkoord een reductieopgave van 18,9 megaton ‘CO₂-equivalent’ afgesproken. (In de landbouw wordt naast CO₂, of koolzuur, ook lachgas en methaan uitgestoten, methaan vooral als gevolg van fermentatie in de pens van runderen.) De glastuinbouw realiseerde in één jaar dus al 15 procent van de opgave. En heeft zichzelf ook nog eens tot doel gesteld in 2040 in plaats van 2050 klimaatneutraal te zijn.
De uitstoot van broeikasgassen in de akkerbouw en veeteelt, daarentegen, is sinds het Klimaatakkoord van Parijs nauwelijks afgenomen. Bekijk de cijfers zelf bij Agrimatie, Pieriks oude werkgever het CBS of in het Compendium voor de Leefomgeving.
Verder terug in de tijd
Als we teruggaan naar 1990, heeft Pierik wel gelijk. Toen stootte de land- en tuinbouw nog 32,6 megaton broeikasgassen uit, in 2022 was dat 23,9 megaton. Oftewel een reductie van bijna 27 procent.
Eigenlijk zouden we daar de emissies van ‘landgebruik’ bij op moeten tellen. Dat zijn vooral emissies door ontwatering van veengebieden, zodat er koeien kunnen grazen. De landbouw wil immers ook, en niet onterecht, dat koolstofvastlegging in de grond van hun reductieopgave wordt afgetrokken.
Landbouw, landgebruik en tuinbouw bij elkaar stootte in 1990 38,8 megaton uit. In 2022 was dat 28,3 megaton. Een afname van… 27 procent.
Ook als we de uitstoot van de landbouw afzetten tegen de totale uitstoot van broeikasgassen in Nederland, is het beeld niet slecht. In 1990 stootten alle sectoren in Nederland 228,8 megaton uit, in 2022 158,8 megaton. Een afname van — u raadt het al.
Minas-af
De landbouw kwam dus goed mee. Wat is er misgegaan? De uitstoot van broeikasgassen en ook van fijnstof en stikstof, en overschotten van fosfor en stikstof in de bodem, daalde in de landbouw fors gedurende de jaren negentig en in de beginjaren van deze eeuw. In 2006 begonnen de emissies van ammoniak en broeikasgassen in de landbouw echter licht te stijgen. Sinds 2011 zijn ze stabiel.
In 2006 werd het Mineralen Aangiftesysteem (‘Minas’) afgeschaft. Dat was een boekhoudkundige stoffenbalans, waarmee het verschil in aanvoer van mineralen, zoals stikstof in (kunst)mest en veevoer, en afvoer, in mest, vlees en zuivel, werd berekend. Als dat verschil hoger lag dan de ‘verliesnorm’ die de overheid had vastgesteld, moesten boeren een boete betalen. Dat noopte tot forse reducties in mineralenverliezen, die doorgaans ook tot reducties in de uitstoot van broeikasgassen leidden. Immers, de meest voor de hand liggende manier om de verliezen terug te dringen was (en is): minder vee houden.
In 1980 had Nederland nog 5,2 miljoen runderen. Dat waren er vorig jaar 3,8 miljoen. Op een gemiddelde dag in 1997 leefden er 15 miljoen varkens in Nederland. Dat waren er vorig jaar 11 miljoen.
Maar het systeem gaf akkerbouwers en tuinders ook een prikkel om minder (kunst)mest toe te passen.
Rechten en subsidies
De Europese rechter keurde Minas af, omdat het overschotten achteraf reguleerde, middels heffingen, in plaats van vooraf. Vandaar dat we dierrechten hebben gekregen voor pluimvee en varkens en fosfaatrechten voor runderen. Daarmee is de veestapel gemaximaliseerd.
Om verder te reduceren, worden rechten bij overdracht ‘afgeroomd’. Oftewel, op het moment dat een veehouder stopt en zijn rechten verkoopt, wordt een deel uit de markt gehaald. Dat motiveert natuurlijk niet om in rechten te handelen.
De veestapel in Nederland is de afgelopen jaren dan ook niet veel kleiner te worden. Om toch innovaties te stimuleren die zowel mineralenverliezen als emissies reduceren, is er een almaar uitdijend stelsel van subsidies gekomen, gekoppeld aan managementmethoden en stalsystemen. Wat weer problemen geeft als een stalsysteem niet de reductie blijkt te realiseren die was beloofd, zoals ‘emissiearme’ stalvloeren en luchtwassers. Kun je dat boeren kwalijk nemen? Niet echt. Betalen zij er wel de prijs voor? Ja.
Oplossing in zicht
Gelukkig wordt er aan een oplossing gewerkt. VVD-Kamerlid Thom van Campen begon jaren geleden al te spreken over een ‘Minas 2.0’. In Liberaal Groen hebben we de afgelopen maanden een plan uitgewerkt voor een afrekenbare stoffenbalans, gekoppeld aan een emissiehandelssysteem in de landbouw, dat wél stand zou moeten houden bij de Europese rechter. Ik schreef daar eerder deze maand al over, toen Van Campen het plan aanbod aan minister Adema.
Die vertelde de Kamer donderdag dat er op het ministerie wordt gewerkt aan een ‘Actieagenda Stoffenbalans’. Er is een dashboard voor boeren in ontwikkeling. Maar hij waarschuwde wel, zoals hij twee weken geleden ook deed in het debat over zijn begroting: het zou niet eerlijk zijn om zo’n stoffenbalans en emissiehandelssysteem — vormen van ‘normeren en beprijzen’ — in te voeren als niet gelijktijdig middelvoorschriften worden weggenomen of minstens versoepeld. Anders leg je — Eline Vedder van het CDA, zelf boerin, wees hier ook op — boeren wel doelen op, maar geef je ze niet de vrijheid om die te behalen behalve op de manier die de overheid voorschrijft. Als dat minder goed blijkt te werken, draaien zij toch (weer) op voor de gevolgen, namelijk een ‘koude sanering’ van de veestapel.
Aan de andere kant, en daar wees Bromet terecht op, kan het niet zo zijn dat boeren die niet kunnen of willen verduurzamen, meeliften op de koplopers, die daardoor nog harder moeten lopen. Vandaar het belang van individuele afrekenbaarheid. Als een boer zijn doelen niet haalt, moet hij óf rechten bijkopen óf vee wegdoen. Hoe langer hij wacht met verduurzamen, des te duurder de rechten worden. Het loont dus om vaart te maken. (Waar we geen simpele oplossing voor konden bedenken, is hoe boeren te belonen die al stappen hebben gezet? Maar die ondervinden onder het huidige beleid ook nauwelijks tot geen voordeel.)
Toch zit er een element van solidariteit in het Liberaal Groen-voorstel. Voor broeikasgassen kunnen nationale reductiedoelen worden vertaald naar een opgave per bedrijf. Ammoniak (stikstof) daalt neer in de omgeving. Daarom stellen we voor stikstof reductiedoelen per gebied voor, afhankelijk van de nabijheid en staat van beschermde Natura 2000-gebieden. Als een grote en kapitaalkrachtige boer dan meer doet om zijn uitstoot van ammoniak te reduceren — die heeft waarschijnlijk sowieso een hogere opgave voor broeikasgassen — kan zijn extensieve buurman met minder geld het iets rustiger aan doen.