Van hogere lonen wordt vooral de overheid beter
Van iedere twee euro loonsverhoging, neemt de staat er één.
Overal klinkt de roep om hogere lonen. Ook het kabinet Rutte IV wil dat werkgevers meer salaris gaan betalen. De kosten van het levensonderhoud zijn in een jaar immers met bijna een tiende gestegen. Hogere lonen zouden ook de personeelstekorten moeten oplossen. Er zijn inmiddels meer vacatures dan werklozen.
Maar wie wordt er beter van hogere lonen? Wie betaalt het, waar gaat het heen? Ik zocht het uit Wynia’s Week. Dat leverde verrassende uitkomsten op. De staat lift royaal mee: loonsverhogingen worden door de overheid met de helft afgeroomd. Loontrekkenden schieten er vaak niet veel mee op. Daar is wel een oplossing voor, maar daarover laten weinig politici zich uit.
Vooral tekorten bij laagbetaalde banen
De tekorten aan personeel doen zich vooral voor bij laagbetaalde banen. Horeca- en magazijnmedewerkers, kranten- en maaltijdbezorgers, verpleegkundigen, vrachtwagenchauffers – er staan tienduizenden vacatures voor open. Hogere lonen zouden op zijn minst een deel van de oplossing moeten bieden.
Belastingen en premies maken salarisverhogingen echter kostbaar en soms zinloos. Werkgevers betalen bijna 20 procent aan opslagen en premies bovenop het brutoloon. En werknemers die meer gaan verdienen komen niet zelden slechter uit, omdat ze meer belasting betalen en minder toeslagen krijgen.
Wie wel profiteert is de staat: die strijkt gemiddeld de helft van iedere loonsverhoging op in de vorm van hogere belastingen en is ook nog eens minder geld kwijt aan toeslagen.
Angst voor loon-prijsspiraal
Werkgeversvereniging AWVN, dat namens honderden bedrijven cao-onderhandelingen voert, verwacht dat de salarissen dit jaar met gemiddeld 3 procent stijgen. Vorig jaar stegen de lonen met 2,1 procent, in april met 3,4 procent.
Vakbonden pleiten voor automatische prijscorrectie: is de inflatie 6 procent (dat verwacht de Europese Centrale Bank dit jaar voor de eurozone), dan moeten ook de lonen met 6 procent omhoog.
Dan dreigt echter een loon-prijsspiraal. Om hogere lonen te kunnen betalen, moeten bedrijven de prijzen van hun producten verhogen, waardoor de lonen weer verder moeten stijgen om de koopkracht van werknemers te behouden. Dat houdt niet op.
Om zo’n spiraal te voorkomen, moeten óf bedrijven minder winst, of zelfs verlies, nemen óf werknemers genoegen nemen met minder koopkracht. In werkelijkheid leveren beiden doorgaans een deel in.
Nog een optie
Een volgende optie wordt over het hoofd gezien: de overheid kan genoegen nemen met (verhoudingsgewijs) minder inkomsten, korten op haar uitgaven – of beide. Een flink deel van iedere salarisstijging vloeit immers naar Den Haag in de vorm van hogere belastingen.
Voor het op de been houden van de economie zijn de hoge overheidsuitgaven alvast niet nodig. Er zijn nog nooit zoveel Nederlanders aan het werk geweest. En de hoge inflatie is minstens deels te wijten aan de vele miljarden die overheden in Coronatijd in de economie hebben gepompt.
Terwijl de aanvoerlijnen van bedrijven door de pandemie stil kwamen te liggen, werden banen behouden en kregen consumenten meer te besteden. Daardoor groeide de krapte aan personeel en stegen de prijzen. Het kan alleen al om die reden geen kwaad als de staat een stap terug doet.
Hoger loon? De overheid neemt 49 procent
Van iedere twee euro loonsverhoging neemt de Belastingdienst er één, rekent de AWVN voor. Voor een werkende met een minimumloon van 1.725 euro per maand is de belastingdruk het laagst. Over een loonsverhoging van 10 procent betaalt hij 40 procent belasting. Aan het einde van het jaar houdt zo iemand 1.300 euro meer over.
Een werknemer met een modaal jaarsalaris van 38.000 euro betaalt over een loonsverhoging van 10 procent al 49 procent belasting. Hij of zij houdt daar op jaarbasis minder dan 2.000 euro van over.
Een werkende met twee keer modaal is nog slechter uit. Die betaalt 56 procent belasting over een loonsverhoging van 10 procent. Het gemiddelde voor alle inkomensgroepen is 49 procent. De staat roomt dus iedere loonsverhoging met de helft af.
Waarom werk niet loont
En dat is nog maar de helft van het verhaal. Wie meer verdient, levert namelijk ook toeslagen in. Zo kan het voorkomen dat iemand die van een bescheiden naar een bijna-modaal salaris groeit, onder de streep armer wordt. Dat komt zelfs zo vaak voor dat het een (onheilspellende) naam heeft gekregen: de armoedeval.
De armoedeval is het gevolg van een wirwar aan belastingvoordelen, toeslagen, wetten en uitkeringen, allemaal bedoeld om mensen te helpen, maar ook allemaal met hun eigen (inkomens)eisen en regels, waardoor het lastig is om antwoord te geven om de schijnbaar simpele vraag: loont het om (meer) te gaan werken?
Voor tweeverdieners met een modaal salaris en alleenstaanden met een jaarinkomen vanaf zo’n 25.000 euro is het antwoord vaak ja. Een werkende ouder daarentegen kan duizenden euro’s aan huur-, kinderopvang- en zorgtoeslag verliezen als hij of zij een paar honderd euro meer gaat verdienen.
Soms beter minder loon…
Onderzoeker Tjerk Kamann heeft uitgerekend dat een alleenstaande met minimumloon en zonder kinderen een salarisverhoging beter kan weigeren. Niet alleen betaalt hij 40 procent belasting over dat extra loon, hij verliest ook huur- en zorgtoeslag waardoor hij op jaarbasis 2.000 euro armer wordt.
Een gezin waarvan één ouder werkt kan nog meer geld verliezen, tenzij de kostwinner een sprong van het minimumloon naar bovenmodaal maakt. Bij een gezinsinkomen van 21.000 tot 36.000 euro per jaar is meer werken zelden lonend. Om dat de moeite waard te maken moet ook de andere ouder aan de slag, dan krijgen beiden van de Belastingdienst combinatiekorting.
De armoedeval verklaart ook waarom sommigen liever in de bijstand blijven en anderen weigeren om van deel- naar voltijd werk te gaan.
De overheid heeft boter op het hoofd
Ministers, zoals premier Rutte, die het bedrijfsleven oproepen om vanwege de inflatie en personeelstekorten de lonen te verhogen hebben dus een eigen belang.
De overheid is ook nog eens medeplichtig aan het tekort aan arbeidskrachten, omdat het verschil tussen uitkering en laagbetaalde werk zo klein is. Meer werken is vaak onaantrekkelijk, alweer als gevolg van hogere lasten en lagere toeslagen.
De overheid heeft dus boter op het hoofd. Het kabinet zou naar zichzelf moeten kijken alvorens bedrijven te vragen om de salarissen te verhogen. Het zou forse loonstijgingen voor ondernemers betaalbaarder – en voor werknemers rendabeler – kunnen maken als het niet de helft, maar zeg een derde, of een kwart, van iedere loonsverhoging opeist. Welke politicus komt daar voor op?