Minder dierlijke, en meer plantaardige, eiwitten eten is beter voor het milieu en gezonder voor de meeste Nederlanders. Dat schrijft de Gezondheidsraad, een adviesorgaan van artsen, biologen en andere wetenschappers, in een vorige week verschenen advies aan de overheid.
De productie van eieren, vlees en zuivel is wereldwijd goed voor zo’n 30 procent van de uitstoot van broeikasgassen, in de primaire sector vooral methaan. Ook stoot een geconcentreerde veehouderij meer stikstof uit dan de omgeving kan omzetten in nutriënten voor planten en gewassen. Dat leidt in Nederland tot een hoge nitraatuitspoeling naar het water, wat giftig is voor mensen en vissen, en een hoge stikstofneerslag op natuurgebieden, waardoor ecosystemen uit balans raken. Planten die veel stikstof opnemen gaan sneller groeien. Ze ‘overwoekeren’ andere planten, waardoor opvolgend insecten en vogels verdwijnen.
Nederlanders halen bijna 60 procent van hun eiwitten uit dierlijke producten, en wijken daarin niet af van andere Europeanen. Voedingsdeskundigen zouden die verhouding liever andersom zien: 60 procent plantaardig en 40 procent dierlijk. Wie meer groente en fruit, granen, noten en peulvruchten (bonen en erwten) eet, is minder vatbaar voor hart- en vaatziekten, diabetes en zelfs kanker. De Gezondheidsraad wil daarom dat de overheid het goedkoper en makkelijker maakt om meer plantaardig te eten. Dat klimaat en natuur ook gebaat zijn bij minder dierlijke productie is niet alleen mooi meegenomen; een schone leefomgeving is óók goed voor onze gezondheid.
Niet meer vlees?
Maar wacht even? Lazen we vorige week óók niet dat we juist méér vlees moeten eten? Boerenbusiness, GeenStijl, Nederland Vleesland, Vee & Logistiek Nederland… volgens hen ziet de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) vlees als dé oplossing voor de voedselproblemen in de wereld — ‘tot verbijstering van duurzaamheids- en milieu-NGO’s.’
De vleesliefhebbers baseren zich op dit nieuwbericht in Foodlog, wat weer gebaseerd is op een artikel in de Financial Times:
In een zondag uitgebracht rapport suggereert de FAO dat de vleesproductie omhoog moet om wijdverspreide honger en voedingstekorten in ontwikkelingslanden aan te pakken. Bepaalde essentiële voedingsstoffen die in vlees, eieren en zuivelproducten voorkomen, kunnen nu eenmaal niet adequaat worden verkregen uit plantaardig voedsel. Méér vlees dus, alsjeblieft! bepleit het rapport. Sterker nog, het pleit voor innovatie en intensiveren van de veehouderij op specifieke locaties en roemt Nederland en Nieuw-Zeeland als voorbeelden, schrijft de Financial Times.
Wie het rapport wél leest, komt er achter dat Foodlog zwaar overdrijft. Het is niet zo dat we bepaalde voedingsstoffen alleen uit dierlijke producten kunnen halen. Vlees is wel voedingsrijk. Het bevat eiwitten, ijzer, vetten, vitamines en zink. Veel in één, dus. Maar van de Gezondheidsraad weten we dat de meeste Nederlanders te veel vlees eten, waardoor dit voordeel lang niet opweegt tegen de nadelen: overgewicht, ziekteverzuim, zorgkosten, stank en vervuiling van intensieve veehouderijen, dierziektes die overgaan op de mens.
(Alleen) om honger en ondervoeding uit de wereld te helpen, adviseert de FAO meer — of überhaupt — vleesconsumptie daar waar weinig voedsel beschikbaar is. Dat is Nederland natuurlijk niet. Wij gooien jaarlijks 33 kilo voedsel per persoon weg. (Als je voedselverspilling in de primaire sector, verwerking, distributie en retail meerekent, kom je per hoofd van de bevolking zelfs op 161 kilo.)
Nederland wordt in het hele rapport niet genoemd, Nieuw-Zeeland ook niet. Beide landen werden in een interview als voorbeeld aangehaald door Maximo Torero, hoofdeconoom van de FAO. Landen die ‘zeer efficiënt zijn in het produceren van vee,’ zoals Nederland, zouden volgens hem meer moeten exporteren. (Vermoedelijk ten koste van de eigen consumptie, want Torero zal ook weten dat Nederland veel in overvloed heeft, behalve ruimte.)
Hoe dan wel?
Ongeacht hoeveel eieren, vlees en zuivel we willen consumeren, hoeveel we voor onszelf willen produceren en hoeveel voor de export, en wat een acceptabele milieubelasting van die productie en export is; bijna iedereen, van boerenorganisaties en ketenpartijen tot aan de overheid en milieubeweging is het erover eens dat de uitstoot van broeikasgassen naar beneden moet.
Het is zelfs de inzet van dit FAO-rapport: hoe voeden we de wereld zonder meer dan 1,5 °C opwarming van de aarde? (Dat noemen GeenStijl, Nederland Vleesland en Vee & Logistiek Nederland dan weer niet.) De organisatie mikt op een kwart minder uitstoot van methaan in de veehouderij in 2030 en netto-nul emissies van broeikasgassen in de hele land- en tuinbouw wereldwijd in 2050. (‘Netto’-nul, want gewassen en planten hebben CO₂ nodig om te groeien.) Het verschil van inzicht zit niet meer in het ‘wat’, maar in het ‘hoe’ en hoe snel.
De FAO heeft daar 120 ideeën voor. (Dat er nog 119 andere beleidsaanbevelingen zijn, blijft ook bij Boerenbusiness en Foodlog onvermeld.) Die gaan onder meer over illegale visserij tegengaan, minder chemische gewasbeschermingsmiddelen gebruiken, zuiniger omgaan met voedsel en water, en voorlichting en prijsmaatregelen nemen om gezonde en gevarieerde voeding te stimuleren.
Voor elke sector zijn er specifieke aanbevelingen. Voor de veehouderij zijn dat:
‘Betere genetica’ om de productie per dier te verhogen en de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. Dat omhelst klassieke fokkerij én genetische manipulatie. De FAO waarschuwt tegen homogenisering. Dat verhoogt de kans op dierziektes, wat weer leidt tot meer gebruik van antibiotica, wat de kans op resistentie in zowel dieren als mensen verhoogt.
Dat weten we, omdat eerdere inspanningen om de productie per dier te verhogen juist tot homogenisering hebben geleid. Een halve eeuw geleden bestond de Nederlandse melkveestapel nog voor driekwart uit Fries-Hollandse koeien. 22 procent was Maas-Rijn-IJsselvee en er waren 2 procent Blaarkop runderen. Die rassen zijn nagenoeg verdwenen. Tussen de jaren zeventig en negentig stapten bijna alle melkveehouders over op de Holstein-Friesian, een Amerikaanse verbastering van de Fries-Hollandse koe die meer melk geeft.
Intensiveer veeteelt in extensieve landbouwsystemen en verbeter voedingspraktijken. Ontwikkel makkelijker verteerbaar veevoer om dieren sneller vet te mesten. Verbeter de aanwending van reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie. Omarm nieuwe voeroplossing, zoals algen-, schimmel- en microbiële eiwitvervanging (overigens zouden we die gebrouwde eiwitten ook zelf kunnen eten) en zeewier (een natuurlijke methaanremmer).
Bescherm de gezondheid van dieren. Verbeter veterinaire diensten. Wees waakzaam voor dierziektes. Verhoog de vaccinatiegraad van vee.
Dit is het enige punt over dierenwelzijn in het rapport.
Herstel weilanden en zorg voor beter begrazingsbeheer. Daarmee kan meer koolstof in de bodem worden vastgelegd. De FAO adviseert zowel het aanplanten van grassen en peulvruchten als de toepassing van synthetische nitrificatieremmers.
Pas de veestapel aan om tegemoet te komen aan menselijke voedingsbehoeften binnen de grenzen van het milieu. Bijvoorbeeld minder runderen en meer kippen. Met de productie van een kilo rundvlees is bijna vier keer meer uitstoot van broeikasgassen gemoeid dan met de productie van een kilo kip.
Een andere voor de hand liggende oplossing is natuurlijk minder dieren eten. Minder veehouderij, meer akker- en tuinbouw om in onze voedingsbehoeften te voorzien. Kippenvlees veroorzaakt per kilo nog altijd drie keer meer uitstoot van broeikasgassen dan gelijkwaardige plantaardige producten. Meer kippen in plaats van runderen betekent meer en grotere stallen waarin de dieren hun natuurlijke gedrag niet kunnen vertonen, en een nóg hoger risico op dierziektes.
Integreer het telen van gewassen en het houden van vee om nutriënten, zoals in dierlijke mest, optimaal te benutten. Verwerk mest en slachtafval tot biogas.
Verbeter de certificering en etikettering van producten die koolstofvastlegging bevorderen en ontbossing tegengaan.
Voer beleid dat duurzame landbouw stimuleert. Schaf subsidies af die overbegrazing, productie op ecologisch inefficiënte locaties en overmatig gebruik van antibiotica in de hand werken. Steun de ontwikkeling van sterkere rassen, het gebruik van geschikt en innovatief veevoer, en de invoering van geïntegreerde productiesystemen.
Wat moet Nederland hiermee?
Kort gezegd komen komen de adviezen neer op: doe meer van wat we al doen, maar beter. In zoverre de FAO (mogelijke) keerzijden aangeeft, zoals de kans dat dierziektes vaker en erger voorkomen wanneer we diergezondheid (alleen) met genetische manipulatie proberen te verbeteren, trekt het geen conclusies. En de grootst mogelijke veranderingen die een duurzaam voedselsysteem mogelijk kunnen maken, schitteren door afwezigheid.
Ik lees vooral handvaten voor de minst ontwikkelde landen. Als wij decennia geleden hadden besloten: water en bodem worden sturend, oftewel doorslaggevend, in ons ruimtelijk beleid, stond er minder gras en ander veevoer op akkerlanden en zouden de nitraatuitspoeling naar het water en emissies naar de lucht lager zijn geweest. Oftewel: hadden we een kleinere veesector gehad met minder vlees- en zuivelconsumptie en minder wetten en regels. Andere landen kunnen nog andere keuzes maken.
Vervuiling lost zichzelf niet op. Technologische innovatie kan helpen om het probleem kleiner te maken. Sterker, als de problemen niet groot zijn, is er minder reden om te innoveren. Maar vroeg of laat zal de overheid moeten ingrijpen. Eerst sterven de wormpjes in de grond. Dan nemen de insectenpopulaties af. Vervolgens de vogels. Gelijktijdig stikken de vissen. Ons voedsel komt ook van die grond. Wij ademen dezelfde lucht in. Ons water komt uit diezelfde sloten en rivieren.
In Nederland wordt het water natuurlijk gezuiverd, maar hoe vervuilder het water, hoe duurder dat is. De GGD heeft berekend dat door vervuilde lucht Brabanders gemiddeld een jaar korter leven dan andere Nederlanders. Deels doordat er in de provincie zoveel intensieve veehouderij zit, deels door het vele en zware wegverkeer wat samenhangt met de vele distributiecentra.
Het is al lastig om precies uit te rekenen hoeveel van de ammoniakuitstoot en stikstofdepositie op natuurgebieden uit de veehouderij komt, hoeveel uit de industrie en hoeveel van het verkeer. Laat staan op basis van die cijfers een inschatting maken van hoeveel extra zorgkosten in Brabant worden gemaakt vanwege veehouderij, industrie en verkeer. Maar dat die extra zorgkosten er zijn, is wel duidelijk.
Kiezen tussen kwaden
Om vervuiling tegen te gaan, hebben we in Nederland boeken vol wetten en regels. Van vergunningseisen voor stallen en stalsystemen tot rechten voor kippen, varkens en runderen gekoppeld aan landelijke mestplafonds tot mestboekhouding tot gebruiksnormen voor dierlijke mest tot gebruiksvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen. De boer is soms meer boekhouder dan boer.
Vooral gebruiks- en middelvoorschriften hebben nadelen. De boer kent zijn of haar land en omgeving, en iedere plek is toch net even anders. Zelfs wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen klei-, veen- en zandgronden, leiden generieke normen en voorschriften er onvermijdelijk toe dat op de ene hectare te veel en op de andere te weinig wordt toegediend, of het nu om mest of gewasbeschermingsmiddelen gaat.
Voor Nederland is het kiezen tussen kwaden. Je kunt normen moeilijk afschaffen zonder er iets voor in de plaats te zetten. X procent van de veestapel saneren is een alternatief, maar heeft ook economische en sociale gevolgen, en tenzij je zo ver wilt gaan als de Partij voor de Dieren — 75 procent minder vee in twee jaar tijd — heb je niet eens de zekerheid dat daarmee overal alle doelstellingen worden gehaald. Het vergroot de kans, natuurlijk, maar uitstoot is niet alleen afhankelijk van het aantal vee, maar ook van de concentratie. Minister voor Natuur en Stikstof Christianne van der Wal (VVD) heeft alle opgaves samengebracht in een Nationaal Programma Landelijk Gebied, dat door de provincies verder moet worden uitgewerkt. Die zijn echter niet allemaal enthousiast, en ook in de Tweede Kamer is weerstand. Er wordt nu gezocht naar een systematiek van ‘doelsturing’. Daarbij zouden boeren doelstellingen krijgen toegespitst op hun omgeving, en idealiter hun eigen bedrijf, en vervallen generieke gebruiksnormen en middelvoorschriften. De uitdaging daarbij is: wat doe je als bedrijven de doelstellingen niet halen?
Eén tree hoger dan gebruiks- en middelvoorschriften staan teeltvoorschriften en -verboden. Bijvoorbeeld voor 1 oktober oogsten en vanggewassen inzaaien die veel stikstof uit de grond halen. Na een lange en droge zomer betekent dat tegenvallende oogsten. De aardappelen zijn dan nog niet rijp.
Je kunt ook de teelt van gewassen die weinig stikstof nodig hebben, zoals maïs, verbieden op gronden die van nature stikstofarm zijn, zoals zand. Dat is zonering. Doelgerichter dan kalenderlandbouw, maar extra pijnlijk voor boeren die dan of moeten omschakelen of moeten stoppen.
Meer van hetzelfde?
Het FAO-rapport wijst echt de weg niet uit deze dilemma’s. Landen met meer ruimte en een minder geïntensiveerde landbouw doen er verstandig aan om bijvoorbeeld homogenisering inzet te maken van hun fokbeleid; niet-dierlijke eiwitten te kweken voor humane consumptie, als alternatief voor eieren en zuivel, en veevoer, als alternatief voor geïmporteerd soja; de vergunningverlening van nieuwe veehouderijen te koppelen aan het aantal veeartsen in de omgeving; emissies en nutriëntenverliezen te beprijzen of te normeren. Dat is in principe niet zo moeilijk als je weinig landbouw hebt. (Of het praktisch uitvoerbaar is, is een tweede.) Als je wacht tot je het stadium ‘Nederland’ hebt bereikt, wordt het lastiger.
Temeer omdat er zelfs dan nog mensen zijn die met droge ogen beweren dat meer van hetzelfde de oplossing is.